Jonge dorpsgenoten over het gewone leven vroeger

Groep 7 en 8 van de lokale basisschool De Vliete zijn, vooraf aan de rondleiding, met oudere familieleden en kennissen herinneringen op gaan halen aan het gewone leven vroeger. Hieronder een grote greep (anoniem)  van wat zo op tafel kwam.

Wat voor kleding droegen ze vroeger?


-Jongens droegen een pofbroek of drollenvanger en een kieltje, meisjes een lage broek droegen (?) en daaroverheen een rok en een grote strik in het haar.
-De jongens hadden een boeren pakje en een petje op, meisjes hadden vaak jurkjes aan en hun haar was mooi gemaakt. Ze droegen veel mintkleuren, zoals lichtgroen, zacht roze en turquoise. In die tijd droegen veel mensen houten klompen. Eigenlijk was er geen ‘mode’ bij kleding. Ze hadden bijvoorbeeld hele wijde broeken aan, omdat waar je gewoon makkelijk je schoenen door kon trekken.
-Jongens droegen een pet, meisjes hadden een grote strik in hun haar en meisjes droegen geen (lange) broeken.
-Meisjes droegen bijna nooit een broek.
-Veel zelfgemaakt door naaien, breien, haken.
-Vroeger was er klederdracht en ze hadden klompen aan.
-Kinderen droegen klompen, kleding was vaak zelfgemaakt, er waren nog geen kleren met plaatjes, jongens droegen bretels, meisjes droegen lange rokken en hooggesloten kleding en geen naveltruitjes.
-In gewone gezinnen droegen ze vaak klompen en op zondag naar de kerk nette kleding en schoenen. Rijkere kinderen gingen soms ook op schoenen naar school. In de provincies met klederdracht droegen ze ook klompen. Er was minder keus in kleding.
-Korte en lange broeken, bijna altijd kniekousen en T-shirtjes.
-Op kleren van nu staan woorden en plaatjes gedrukt.

Wat aten en dronken ze vroeger?


-Alle groente werd in eigen tuin verbouwd. In 1945//1950 hadden ze bij de oma thuis al kraanwater maar bij een oom van oma nog niet.
-Aan snoep door de week niets, in het weekend een toffeetje. Met Oud&Nieuw een advocaatje (drank) met slagroom en oliebollen.
-Groent en vlees, stamppot. Je moest een regenbak neerzetten en daar kwam regen in en dat was drinkwater.
-Vroeger veel aardappelen, vlees en groente wat er in de groentetuin was (seizoensgroente).
-Door de weeks veel stamppot, vrijdag kliekjesdag, zondag stoofpeertjes en stoofvlees. Veel thee en koffie en de kinderen kregen verdunde limonade (strooplimonade?).
-Iedereen had een waterput in zijn tuin voor drinkwater. Ze aten aardappelen, groente en vlees. Pasta. is iets van nu. Speciale traktaties waren een sinaasappel, appel, koek, snoep of krentebrood.
-Bij boerderijen hadden ze vaak pompen om dieren water te geven. In het dorp zelf hadden ze kraanwater. Daar moesten de mensen wel zuinig mee doen.
-Vroeger aten ze als avondeten aardappelen, groente en een stukje vlees en als toetje had je vla of pap. Voor de rijkere mensen was er wat meer keus. Er werd minder weggegooid. Je had ook nog maar één soort pindakaas i.p.v. tien. Als iemand op school trakteerde mocht je een snoepje uit een trommel pakken. Visite kreeg koffie met een koekje en een uur later de vrouwen een glaasje fris, de mannen een flesje bier en later op de avond nog een blokje kaas.
-Bij een oma waren speciale traktaties slagroomgebak en chocolade.
-Groente, vlees, aardappelen en toetje. Ze dronken siroop, gazeuze en soms cola.
-Toen aten ze aardappel met wat vlees erbij en nog geen spaghetti, kipnuggets en pizza.
-Ze aten vaker aardappelen-groente-vlees. Je moest je bord leeg eten. In de groetetuin kweekten ze zelf groenten. Op woensdagmiddag kreeg je een (1) schaaltje chips.

Wat werd er vroeger gespeeld?


-Bokje springen, tollen, kleuren met krijtjes, bussen lopen, rolschaatsen, kikkervisjes vangen, knikkeren, hoelahoep. (Nu:  salamanders vangen bij de vijver op school, knikkeren, verstoppertje spelen.)
-Ze speelden vroeger met allemaal houten dingen zoals stelten, hoepels en rolschaatsen. Ze deden vroeger ook veel spelletjes op de stoep, zoals stoepranden en stoepkrijten. Ze hadden ook nog geen telefoons, waar je op kon spelen en ze konden ook nog niet gamen.
-Tikkertje, touwtje springen, tollen, hoepelen, vangertje (dan moest je kinderen pakken). Ook gingen kinderen vroeger vechten met kinderen van een andere school. Ze gingen zelfs met stenen gooien.
-Er werd bijna elke dag buiten gespeeld, hoepelen met een stok, hinkelen, landje veroveren, elastiekentwist. Op feestjes, binnen, De Nachtwacht, een Sleutelspel rond de tafel aan een touw (?).
-Veel buiten spelen, veel knikkeren, blikje lopen,  sjoelen.
-Buitenspellen waren knikkeren, ‘Vierkantje rond’ (rond blok huizen rennen tot je getikt werd), verstoppertje. Binnen bordspellen.
-Hoepelen, tollen, knikkeren en nog geen mobiele telefoon of gameboy.
-Soms rolschaatsen, maar vaak tikkertje of verstoppertje. (Nu op de telefoon of tikkertje.)
-Met vriendinnen buiten hinkelspellen, die je op de stoep tekenden, stoeprandje met een bal en een soort slagbal.
-Veel buiten spelen plus fietsen. Als je 16-18 was naar de disco en bioscoop.
-Gezelschapsspelletjes: ‘Modewijzer’, Levensweg, schaken en dammen.
-Een viewmaster, rolschaatsen, knikkeren. Op de computer weren weinig spelletjes en ze zagen er allemaal simpel uit.

Wat was er anders op school?


-Schrijven met pen en inkt en erbij had je een inktlapje. Op de stoep deed je boter-kaas-en-eieren met stoepkrijt.
-Je moest vroeger met je armen over elkaar zitten en naar voren kijken. Ook moest je het Wilhelmus zingen met je handen op je rug en je moest ook helemaal recht staan. Je mocht niet je meester of juf bij de voornaam noemen, maar je moest meneer of mevrouw zeggen met de achternaam eracher. Ook moest je je leraar of lerares met u aanspreken. Als je iets had gedaan dat niet mocht, moest je in de hoek gaan staan en kreeg je soms een klap op je vingers met een lineaal.
-Ze zaten netjes in banken, twee kinderen naast elkaar. Ze schreven met inkt.
-Schrijven met een kroontjespen, leraren aanspreken met u, de leraren mochten slaan, als straf met een te rechte rug voor het bord staan (?). Er was schoolmelk.
-Schrijven met inkt, stilzitten in een schoolbank, schrijven op een krijtbord en toen en nu schrijven in schriften en samen zingen.
-Vroeger schreef men met inkt of op een lei (met een speciaal stokje), nu op een smartboard. Vroeger werd er meer uit de bijbel gelezen.
-De basisschool was veel strenger. Je moest thuis extra oefenen. De middelbare school was hetzelfde alleen leerden ze meer.
-Ze gingen in een rij naar binnen, dat was normaal. Veel andere regels op school lijken nu nog hetzelfde. Favoriete vak was lezen. Schrijven gebeurde met een kroontjespen en inkt en er was een krijtbord (Nu gaat schrijven met pennen of op een chromebook en er is een digbord.)
-Er was een handwerklokaal met een handwerkjuf. Daar deden ze macramé, vlechten van een mand en figuurzagen.

Wat was er anders aan de huizen?


-Er was een meisjesslaapkamer voor vier zussen en op zolder sliepen de jongens met z’n zessen. Er was één kachel voor het hele huis, die stond in de woonkamer. Als je naar bed ging stopte je tien minuten eerder een kruik in bed. ‘s Morgens waren alle ramen dichtgevroren.
-Er waren kachels op kolen en geen verwarming op de slaapkamers. Er was geen koelkast, maar een kelder. De pronkkamer was alleen voor de zondag, je zat altijd in de keuken aan de eettafel. Er was alleen radio, de TV kwam pas later, maar die stond ook daar.
-Er lag zeil op de vloer, er was een kolenkachel, gas ging op penningen. Er was geen warmwaterkraan, maar water moest opgestookt op de kachel. Wassen gebeurde in een grote teil. Er was een contributieradio en daarmee luisterde je naar het hoorspel.
-Vroeger hadden ze lange gangen, een voor- en achterkamer, kachels met een schoorsteen en bedsteden.
-Wassen gebeurde in een teil en niet in een wasmachine.
-Ze hadden geen douch, maar werden, als ze klein waren, eenmaal per week gewassen in een teil of een lavet en ze wasten zich met een washandje.
-Simpelere spullen: 1 TV, 1 vaste telefoon en in plaats van en bad of douche een lavet.
-Veel kleur in huis: gekleurde tegels en behang waren oranje/groen/bruin (Jaren zeventig?)

Welke beroepen kon je vroeger kiezen?


-Niet iedereen kon lang naar school. Meiden die niet naar school konden gingen in de huishouding werken. Jongens, die niet konden leren, werden arbeider in de fabriek of op het land.
-Je had als beroep schipper, slager, machinist, dokter, timmerman. Je had nog veel ambachten.
-Timmerman, metselaar, loodgieter, smid, fietsenmaker, bakker, slager, groenteboer, melkboer, kapper, schoolmeester/juffrouw, in de haven werken bij de schepen in Rotterdam, bij de boeren werken.
-Verzorging of administratie. (Daarvoor deden moeders het huishouden en vaders waren vaak landwerker.)
-Gekozen is werken bij de brandweer en directeur zijn van een krant.
-Vroeger was er werk in steenkolenmijnen, die zijn er nu niet meer. Nu zijn er ICT en computerberoepen.
-Mensen wilden graag piloot, brandweerman of dokter worden. Veel mensen werkten in de bouw. Later toen er computers waren gingen mensen vaak dat doen omdat ze dat intressanter vonden.

Contact houden
-Vroeger was het niet al te makkelijk om contact te houden. Je had nog geen mobiele telefoons. Als je wilde afspreken met iemand moest je met de (vast) huistelefoon bellen of naar een winkelcentrum gaan om in een telefooncel te bellen. Die stonden op veel verschillende plekken buiten.